Zwijgrecht
Hoe onvoorwaardelijk is vriendschap? Als Amy Patijn naar het dorp Molenveld vlucht, leert ze Cathelijne Wolf en Viola Bouvrie kennen. Al snel ontwikkelt zich een warme en vertrouwelijke relatie tussen de drie vrouwen. Maar er is ook twijfel en irritatie, al zijn ze daarover minder openhartig. Als de ex van Cathelijne vermoord wordt aangetroffen heeft dat zijn weerslag op de vriendschap.
Loes den Hollander
Zwijgrecht
2015 © Loes den Hollander
Eerste uitgave 2013 Karakter
Omslagontwerp Studio 100%
Omslagillustratie Istock
ISBN 9789461092304
NUR 332
Op de hoogte blijven? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief op www.crimecompagnie.nl
Uiteindelijk zullen we ons de woorden van onze vijanden niet herinneren, maar het zwijgen van onze vrienden.
Martin Luther King
De hitte die zich over het landschap heeft verspreid, beïnvloedt zelfs het kauwen van de koeien die nog in het weiland overeind staan. Lange grassprieten verdwijnen langzaam tussen hun tanden, terwijl hun staarten flauwe bewegingen maken om de vliegen van hun rug te verdrijven.
Door de aanhoudende afwezigheid van regen lijken de zandpaden in het park gescheurd en breken de losse takken waar je op trapt onder je schoenzolen. De weg langs het kanaal vertoont op sommige delen een misleidende schittering die de indruk wekt dat er een plas water op ligt. Een fata morgana op asfalt.
Het dorp is zo ver het oog reikt omringd door stilte.
De rust wordt ruw verstoord door de gillende sirenes van een grote brandweerauto en een politiewagen. Ze komen met hoge snelheid uit het niets tevoorschijn en vliegen langs het kanaal, waar op het einde van de weg te zien is waarom ze zijn uitgerukt.
De vlammen slaan van alle kanten uit het huis, het vuur vreet in een razend tempo het droge rieten dak op. De brandweermannen rollen een paar brandslangen uit, maar de commandant maakt een afwijzend gebaar in de richting van de eerste agent die uit de politieauto stapt. ‘Geen redden meer aan,’ zegt hij. ‘Laten we hopen dat er niemand thuis was.’
Amy Patijn
1
Eerst lijkt het een zacht ruisende wind die veilig voelt. Slaap maar door, lijkt het geluid te bedoelen. Droom maar verder.
Ik rek me uit, mijn kleine teen raakt de linkerenkel van Koos. Zelfs als mijn man slaapt, verdraagt hij het niet dat iemand zijn voet aanraakt. Hij trekt hem schielijk terug en draait zich op zijn rechterzij.
Is hij wakker? Ik wil aan hem vragen of hij de wind ook hoort en of hij ook denkt dat ik me er geen zorgen om hoef te maken. Ik luister scherp of het nog steeds om geruis gaat. Ja.
Nee. Er is iets veranderd.
Wat ik nu hoor heeft niets meer met de wind te maken. Dit zijn voetstappen die ons huis naderen. Dreunende voetstappen. Mannen? Ze komen naderbij.
Mijn ogen zoeken de klok op mijn nachtkastje. Het is kwart voor zeven. Opeens is er geen enkel geluid meer te horen.
Ik stap uit bed en schuif het gordijn een stukje opzij. De zon schijnt al, het wordt een stralende dag.
De straat is leeg, er is geen mens te bekennen. Toch weet ik zeker dat er iemand vlak bij me staat. Ik sluit mijn ogen en luister scherp. Iemand roept iets, de stem kruipt in mijn oor. Is het een man of een vrouw? Ik hoor steeds hetzelfde woord, dat zich blijft herhalen.
‘Moordenaar.’
Ik grijp me vast aan de vensterbank.
‘Word eens wakker, Eem! Je maakt verschrikkelijke geluiden, ik kan er niet van slapen.’ Koos trekt aan mijn arm.
Ik sla hem van me af en probeer mijn ademhaling op een normaal niveau te krijgen.
Het was die verdomde droom weer.
Ik wrijf met mijn wijsvinger over de oude foto en probeer het jongetje te voelen. Hij draagt een rond brilletje, het hangt een beetje scheef op zijn neus. Zijn oren zijn in verhouding te klein, zijn mond staat half open. Zijn ogen zijn gericht op een plek naast de lens van de camera.
‘Dag Jimmy,’ zeg ik.
Ik zoek altijd deze foto op als ik de droom weer heb gehad, ik probeer hem altijd te voelen en ik praat ook altijd tegen hem. Ik hou van rituelen, ook al zou ik dit specifieke ritueel met genoegen afschaffen. Het is bijna half acht. Ik wil nog even slapen. De foto moet terug in het album, de dag waarop het gebeurde moet uit mijn gedachten verdwijnen.
Het stormde, er lagen takken in de achtertuin die door de oude eikenboom waren losgelaten. De boom was niet bestand tegen het razende geweld. Jimmy moest binnen blijven van onze moeder en toen zij boodschappen ging doen, zou ik op hem letten. Claudia lag in bed, ze beweerde dat ze griep had.
Op Jimmy letten betekende eindeloos liedjes voor hem zingen en later treintje spelen. Ik zette de stoelen die om de eettafel stonden achter elkaar en haalde de conducteursset tevoorschijn die hij voor zijn verjaardag had gekregen. De pet was een beetje te klein voor zijn grote hoofd, maar als hij een stukje achterover werd gezet, ging het best. Het geluid van het fluitje snerpte langs mijn oren. Het hele pakje kaartjes werd achter elkaar voorzien van knipgaten. Jimmy danste rond van pret en ik moest om hem lachen. Ik riep dat ik nog nooit zo’n vrolijke conducteur had gezien. Ik keek naar hem en zag hoe hij opging in zijn spel en de wereld om hem heen leek te vergeten. Zo ging het altijd, hij hoorde en zag niets meer behalve waar hij mee bezig was. Daarom moesten we altijd goed op hem letten. Het gillende fluitgeluid deed pijn aan mijn oren en ik probeerde Jimmy vanaf de plek waar ik zat te vangen om het fluitje van hem af te nemen. Op het moment dat ik hem bijna te pakken had, hoorde ik de klap. Ik greep me van schrik vast aan de stoel en was ervan overtuigd dat een deel van ons huis was ingestort. Na een minuut lukte het me op te staan en naar het achterraam te lopen. Toen ontdekte ik dat de dikke, zware tak van de oude eikenboom die al lang naar rechts helde en volgens mijn vader eens verwijderd zou moeten worden, dwars door het dak van de schuur was gevallen. Ik rende de kamer uit, door de keuken, naar de achterdeur. Maar ik durfde niet naar buiten te gaan. Ik stond daar maar, met mijn handen tegen mijn mond gedrukt, en kon niet ophouden met hijgen. Ik prevelde schietgebedjes voor de konijnen die achter in de schuur in hun hok zaten.
Alles om me heen vervaagde, zelfs de tijd verdween. Toen ik later moest vertellen hoe lang ik daar had gestaan, kon ik seconden en minuten niet meer van elkaar onderscheiden. Het hele leven stond uit.
Ik kwam pas weer bij zinnen toen ik door elkaar geschud werd door mijn moeder, die wilde weten hoe het kwam dat de voordeur openstond en waar mijn broertje was gebleven.
Ik heb de foto weer opgeborgen. Vandaag geen Jimmy en geen schuldgevoel. Maar hoe kom ik deze dag door?
Hoewel de zon schijnt, is het nog steeds te koud voor de tijd van het jaar. Dat komt door de wind uit het noordoosten, de wind die de takken van de populieren in onze voortuin onstuimig laat bewegen.
Ik kan me maar beter gaan aankleden en haal het King Louie-jurkje tevoorschijn dat ik een maand geleden heb gekocht. Het hangt onder een ander jurkje, zodat niemand het kan zien. Ik bekijk het met een tevreden gevoel. Het is van mij, alleen van mij, en er loopt vandaag niet nog iemand rond in hetzelfde exemplaar.
Wat mij betreft zou ik vandaag gewoon voor de klas willen staan. Ik had liever doorgewerkt tot de zomervakantie, maar 1 mei kwam financieel het beste uit volgens mijn werkgever. De maand april is omgevlogen. Ik zou de tijd graag een paar maanden achteruit willen zetten.
De hele familie zit op de eerste rij en iedereen loert naar mij. Koos zwaait en maakt een gebaar dat me waarschijnlijk gerust moet stellen.
Ik had graag in een gewone stoel willen zitten, maar ben veroordeeld tot een zetel, die ze ook nog eens op het podium hebben geplaatst. Ik probeer de vele ogen die op me gericht zijn te negeren en zoek een veilig punt om naar te kijken. Dat is de schedel van mijn zwager Hein. Hij wordt kaal.
Er klinkt applaus, de directeur is blijkbaar uitgesproken. Wat heeft hij gezegd? En wie volgt? De voorzitter van de oudercommissie. Dat is een geschikte vent, hij houdt van een geintje. Ik luister. Hij is ongekend serieus en ik bespeur een weemoedige ondertoon in zijn toespraak. Gaat dit over mij? Ik wil dat hij stopt met deze lofzang en zich beperkt tot de feiten. Het is genoeg als hij meldt dat ik op mijn zevenentwintigste het goede besluit nam om terug te keren naar de schoolbanken en voor onderwijzeres te gaan studeren. Die man heeft geen idee van de tegenwerking die ik kreeg toen ik aankondigde dat ik me had ingeschreven voor de pabo in deeltijd. Koos sprak een week niet tegen me. Claudia overlaadde me met verwijten. Mijn zus vond het ook erg overdreven dat mijn afscheid zo groots zou worden aangepakt, zeker omdat ik maar een paar jaar in dienst ben geweest. Ik heb daar ook voorzichtig tegen geprotesteerd, maar mijn directeur wilde niet naar mijn tegenwerpingen luisteren. Hij zei dat ik een behoorlijk afscheid had verdiend.
De voorzitter loopt naar achteren en komt terug met een enorm boeket. Aan een rood lint bungelt een witte envelop. Vol trots vertelt de man dat ze een prachtig bedrag hebben opgehaald voor het goede doel dat ik heb opgegeven. Hij nodigt me uit de envelop te openen. Tweeduizend euro. Ik hef mijn arm op en toon het bedrag aan de zaal.
‘Tweeduizend euro voor de stichting die onze Amy heeft uitgekozen: Jantje Beton,’ schalt de stem van de voorzitter. De zaal vult zich met een daverend applaus. Ze klappen voor me en ik voel dat ze daarmee ook hun spijt betuigen voor de waarheid die niet meer te omzeilen valt. Het aantal leerlingen is te hard gekrompen om alle leerkrachten in dienst te kunnen houden en daarom heeft het bestuur moeten ingrijpen. Last in, first out. Dat is een eerlijk principe. Soms is het leven eerlijk en tegelijk oneerlijker dan ooit. Ik voelde me in dit vak, op deze school, op mijn plaats. Het was een veilige plek om te zijn. Het was een plek van mij.
Ik word uitgenodigd om bij de familie plaats te nemen. De voorzitter kondigt een speciaal voor mij gecomponeerde musical aan.
‘Hoe lang gaat dit duren?’ fluistert Koos.
Het is broeierig heet in de aula en er komt maar geen eind aan de rij mensen die me gedag willen zeggen. Ik vang flarden van zinnen op die allemaal op hetzelfde neerkomen. Men betreurt het enorm dat er een leerkracht moet worden wegbezuinigd en wenst me nog heel veel gelukkige en gezonde jaren toe en veel succes bij het vinden van een nieuwe baan. De voorzitter van de oudercommissie trekt met zijn harde stem alle aandacht naar zich toe als hij me een goede vakantie wenst, samen met Koos, mijn tweelingzus Claudia en zwager Hein.
‘Dat zit er niet in,’ zou ik willen antwoorden.
Ik zou het nog liever door de ruimte willen schreeuwen en willen zien dat de glimlachende gezichten verstrakken en de hitte plaatsmaakt voor bevriezing. Ik zou aan iedereen willen uitleggen dat mijn leven tot nu toe een gevangenis was en ik eindelijk op zoek ga naar de vrijheid.
Er zijn nog steeds heel veel ogen op me gericht. Ik wil ze niet zien en vooral niet voelen. Dat lukt, als ik zelf zo weinig mogelijk mensen aankijk. Toch ontkom ik niet aan het besef dat twee ogen me geen moment met rust laten. Ze prikken in mijn rug, dwalen over mijn lijf, volgen mijn bewegingen. Ze stralen afkeuring uit over mijn kledingkeuze. Ik zou een laatdunkend gebaar willen maken waaruit zou kunnen blijken dat ik maling heb aan het oordeel van Claudia.
Ik zou dwars door het gesprek dat ik voer met een opdringerige vader die me veel te vaak aanraakt, tegen mijn zus willen zeggen dat onze dagen samen geteld zijn.
Koos wil weten waarom ik gisteravond zo geïrriteerd reageerde toen Claudia voorstelde om bij haar en Hein nog een borrel te nemen. Ik zeg dat ik geen zin heb om over Claudia te praten.
‘Ik heb het ook niet over Claudia,’ stribbelt hij tegen. ‘Ik heb het over jou. Je negeerde haar voortdurend. En je had nieuwe kleren gekocht. Mooie kleren, ze stonden je goed. Maar waarom wilde je opeens zo stiekem doen?’
‘Ik heb niet stiekem gedaan. Ik heb gewoon iets nieuws gekocht voor mijn afscheidsreceptie en het in de kast gehangen. Dat doe ik vaker en dan heb je nooit commentaar. Wat is het probleem?’
‘Claudia wist van niets.’
‘Nou en?’
‘Ze leek tamelijk beledigd te zijn.’
‘Koos, Claudia en ik zijn vijfendertig, volwassen vrouwen dus, we leven ons eigen leven. Toevallig zijn we een tweeling, een eeneiige tweeling zelfs, maar we zijn toch echt twee verschillende personen.’
‘Daar denkt je zus anders over en dat weet je.’
Ik haal diep adem. ‘Ik heb besloten me niets meer aan te trekken van wat mijn zus vindt. Ze kan me niet mijn hele leven blijven achtervolgen met het feit dat ze vijf minuten ouder is dan ik en daarom volgens haar het recht heeft om mij te overheersen. Ze is mijn moeder niet, ze is mijn zus. Ik ben lang genoeg dociel en gehoorzaam geweest, ik heb me jaren door haar laten meeslepen in dat tweelingenverhaal en ga nu op eigen benen staan.’
Koos kijkt me aan met een peinzende blik in zijn ogen. ‘En verder?’
‘Verder niets.’
‘Ik geloof je niet. Jij broedt ergens op, Amy, en dat is niet sinds vandaag.’
‘Moet jij niet eens naar de zaak?’
Hij staat op. ‘Ik neem aan dat je de caravan gaat schoonmaken? Volgens mij rekent Claudia erop dat jullie dat samen doen en dat jij haar morgen helpt met die van Hein.’
‘Met die van Hein? Is de caravan alleen van je broer?’
‘Van Hein en Claudia, jij je zin.’
Ik ruim de tafel af.
‘Ik ben niet voor zevenen thuis,’ meldt Koos. ‘Het kan ook wel later worden. Hein en ik gaan vandaag uitgebreid overdragen aan onze bedrijfsleider, zodat we nog een paar dagen kunnen bijkomen voordat we vertrekken.’
Ik loop naar de keuken.
‘Ook een prettige dag,’ roept hij.
Ik smijt het ontbijtbordje in de afwasmachine. Het breekt in twee stukken. Als ik de twee delen uit het rek vis, snijd ik me aan mijn duim. Het bloedt behoorlijk. Ik knip met trillende vingers een stuk pleister af en bedek daarmee de wond. Mijn vingers moeten zich rustig houden, ik moet zelf rustig blijven. Niets doen wat ook maar de geringste aandacht op me kan vestigen. Koos had al iets in de gaten, maar mijn man komt niet in aanmerking voor de status van serieus obstakel. Ik moet alleen mijn tweelingzus van me af houden. Ze is beledigd en dat is ook de bedoeling. Als Claudia ergens boos over is, trekt ze zich terug. Ze zal wachten tot ik haar richting uit kom en me ontvangen met een beledigd gezicht. Op dit moment zit ze waarschijnlijk kaarsrecht aan de eetkamertafel en staart ze naar de tuin. Ze zal de radio niet hebben aangezet, omdat ze wil kunnen horen dat ik de voordeur achter me dichttrek en haar tuinpad op loop. Ik had al jaren geleden van Koos moeten eisen dat we gingen verhuizen naar een vrijstaand huis zonder buren. Ik had hem voor de keuze moeten stellen: hier samen weg of ik alleen. Dat zijn stompzinnige gedachten en dat weet ik. Ik heb dat allemaal niet gedaan. De enige ontsnapping die ik mezelf heb toegestaan was de pabo afmaken en me terugtrekken uit het familiebedrijf. Ik heb mijn zus daar achtergelaten en haar smeekbedes om me te bedenken weerstaan. En vandaag zet ik een volgende stap. Vandaag zet ik pas echt een ingrijpende stap.
Ik vertrek.
Laat haar maar lekker in de achterkamer zitten wachten op mijn toenadering. Ze kan lang wachten.
Ik loop nog een keer door het huis. Mijn mooie huis, dat van de zolder tot de kelder strak in de verf zit, brandschoon is, ordelijk en overzichtelijk. Net zo strak, schoon en goed georganiseerd als mijn leven tot nu toe. Als ik de logeerkamer in loop, krijg ik het benauwd. Ik gooi de ramen wijd open en kijk naar de eindeloze weilanden achter het huis. Er grazen koeien en kalveren. De lammeren die eind maart geboren zijn lijken al op schapen. Overal spuit nu het jonge groen tevoorschijn. Nieuw leven is beloftevol.
In deze kamer had nieuw leven moeten slapen. Hier had ik de geur van ons kind willen ruiken. Die geur zou zich in mijn neus genesteld hebben en ik zou hem de rest van mijn leven met me hebben meegedragen. Alles zou anders zijn geweest, ik zou anders zijn geweest.
Ik leun met mijn handen op de vensterbank en mis iets wat nooit heeft bestaan.
Claudia werd twee weken na haar huwelijk met Hein zwanger. Ze beweerde dat ze precies wist wanneer de bevruchting had plaatsgevonden. Ik probeerde haar duidelijk te maken dat ik die informatie te intiem vond en niet benieuwd was naar dergelijke details. Ze wimpelde mijn verzet met een achteloos gebaar af en benadrukte dat ik er als tweelingzus recht op had om alles van haar te weten.
Ik keek weg en concentreerde me op de vlinder die ik langs het raam zag vliegen. Toch hoorde ik dat het kind was verwekt op de dag dat Claudia had vastgesteld dat haar ochtendtemperatuur hoger was dan normaal. En doordat ze gekozen hadden voor een houding die een diepe penetratie mogelijk maakte.
Ik liep weg. Later vroeg mijn moeder of ik het kon verdragen dat Claudia al zwanger was. Ze benadrukte dat het heel normaal zou zijn als dit mij pijn deed.
Koos wilde geen rondgang langs allerlei specialisten, omdat hij ervan overtuigd was dat ik op een dag gewoon zwanger zou worden zonder kunst- en vliegwerk. Hij beweerde met een trotse blik in zijn ogen dat alle mannen in zijn familie potente beesten waren en wees zijn broer Hein als voorbeeld aan. Later, na Claudia’s drie miskramen en een doodgeboren kind, opperde hij het idee dat de voortplantingsorganen van mijn tweelingzus en mij misschien van inferieure kwaliteit waren.
Claudia zei dat mijn baarmoeder solidair was.
Ik heb de ramen weer gesloten en controleer nog een keer de koffers die ik heb gepakt. Mijn handen trillen niet meer, mijn hart slaat rustig. Ik zet de brief voor Koos tegen het beeldje van de naakte vrouw dat hij zo mooi vindt en waar hij altijd zijn sleutels naast legt. Doe ik dit goed? Had ik dit toch beter eerst met mijn ouders kunnen overleggen?
Het huis bekijkt me. Ik sta het toe. Zelfs dit mooie huis zal me er niet van weerhouden een tijdje weg te gaan. Misschien kom ik hier niet meer terug, ik moet er rekening mee houden dat Koos mijn vertrek niet pikt en wil scheiden. Hij is een trotse man en ik zal hem met deze actie beledigen. Maar maakt het nog iets uit hoe Koos reageert? Dit is mijn besluit en ik kan me beter bezighouden met wat ik zelf voel.
Het geluid van de telefoon komt onverwacht hard binnen. Ik controleer het nummer op de display. Claudia.
Het gerinkel stopt. Ik pak de koffers op en loop naar de deur. Achter me is opeens een stem.
‘Ik weet dat je thuis bent. Ik weet ook wat je van plan bent. Weglopen helpt niet, je zult je verantwoordelijkheid voor Jimmy’s dood echt een keer onder ogen moeten zien. Als je me verlaat, blijf ik niet zwijgen over wat er wérkelijk is gebeurd.’
Mijn ademhaling piept.
Lieve Koos,
Ik ben weg.
Je zult je misschien afvragen wat me bezielt en ik wil proberen het je uit te leggen. Het idee om een time-out te nemen speelt al heel lang in mijn hoofd, maar het kreeg pas echt gestalte toen ik hoorde dat ik mijn baan ging verliezen en jij concludeerde dat ik daarna weer kon terugkeren in het familiebedrijf.
Ik keer niet terug in het bedrijf, Koos. Nu niet en nooit. Ik had gehoopt dat je zou begrijpen dat dit voor mij een nachtmerrie zou zijn en dat je me die zou willen besparen. Terug in het bedrijf zou betekenen: weer iedere werkdag samen met mijn zus klanten ontvangen en rondleiden door ons keukenpaleis, me laten verplichten dezelfde kleding te dragen, hetzelfde als zij te lunchen, meedoen met de walgelijke spelletjes die erop gericht zijn om andere mensen in verwarring te brengen over wie nu precies wie is.
Dat wil ik niet, nooit meer. Wanneer ga je dat eens begrijpen, Koos? Of in ieder geval respecteren?
Ik vraag me af hoe het komt dat je mij nog altijd als een verlengstuk van mijn zus beschouwt, terwijl je weet hoeveel moeite ik heb gedaan om me aan haar te ontworstelen. Ik begrijp niet waarom je niet solidair bent met mij. Toch weet ik ook dat ik jou niet overal verantwoordelijk voor kan stellen, omdat ik zelf tot nu toe heb geaccepteerd dat mijn leven op deze manier verliep. Ik ga dus in de eerste plaats weg vanwege mezelf. Ik heb ruimte nodig om na te denken, een nieuwe koers te bepalen en besluiten te nemen. Ik ben vijfendertig en voel me vaak oud. Beter gezegd: uitgeblust. Moe, uitgewrongen, belaagd, miskend. Ontkend. Ik wil iemand worden op wie ik zelf trots durf te zijn. De helft van een tweeling, maar een autonome persoon. Een individu. Dat lukt me tot nu toe niet als ik samen met jou naast Claudia en Hein woon. Als we iedere zondagavond samen blijven eten, ’s zomers aan de barbecue zitten, ’s winters achter de steengrill. Als we jaar in, jaar uit dezelfde theatervoorstellingen blijven bezoeken als zij, dezelfde films blijven zien, samen alle vakanties blijven doorbrengen en altijd maar weer met die sleurhutten achter onze auto’s naar Toscane blijven rijden.
Ik trek het niet meer.
Ik wil het niet meer.
Je hoeft je niet bezorgd te maken over hoe ik aan geld kom. Ik heb goed gespaard en ik hoef voorlopig geen gebruik te maken van de WW. Ik weet zeker dat het me zal lukken om ergens een aanstelling te krijgen en weer voor de klas te belanden, de plek waar ik hoor.
Ik heb ruimte nodig om lucht te krijgen. Ik wil openlijk met mijn ouders omgaan en ze in mijn huis ontvangen. Ze hebben mij niets misdaan en wat Claudia en Hein ze allemaal verwijten slaat echt nergens op. Ik weiger nog langer midden in dit stompzinnige conflict te staan.
Ik wil ontdekken wat er nog over is van mijn gevoel voor jou.
Sorry dat ik mijn vertrek heb voorbereid zonder daar iets over los te laten. Het was voor mij de enige manier om weg te komen.
Ik heb ervoor gezorgd dat de post die op mijn naam binnenkomt, wordt doorgestuurd naar mijn nieuwe adres. Op die manier kun jij me, als je daar behoefte aan hebt, ook bereiken. Mijn mobiele nummer blijft hetzelfde, je kunt me dus gewoon bellen. Ik zal het begrijpen als je daar voorlopig geen behoefte aan hebt. Nogmaals: het spijt me dat ik mijn vertrek op deze manier moest organiseren, maar het kon niet anders. Claudia zou me op alle mogelijke manieren hebben tegengewerkt en ik heb nog altijd niet voldoende power om haar van me af te houden. Mijn zus is sterker dan ik, ik geef het toe. Daarom vertrek ik als een dief in de nacht en heb ik ervoor gezorgd dat ze boos op me is, zodat haar aandacht korte tijd verslapt.
Ik ga lucht happen, nadenken en besluiten nemen. Doe jij dat alsjeblieft ook. We zien wel wat er overblijft van ons, of er nog iets over is. Op dit moment twijfel ik daar sterk aan, maar eigenlijk twijfel ik aan alles wat ik heb en ben. Daarom wil ik weg.
Dag Koos.
Amy.
Ik heb de kopie die ik van mijn brief voor Koos heb gemaakt al een paar keer gelezen. Hij zal de brief gisteravond gevonden hebben, maar tot nu toe heeft hij niet gereageerd. Ik vraag me af of ik ergens op hoop of juist iets vrees.
Ik heb de eerste nacht in een motel doorgebracht, hoewel ik dat niet van plan was. Het plan was juist om rechtstreeks naar mijn voorlopige woonplaats Molenveld te rijden en me in mijn tijdelijke huis te installeren. Om de twee grote koffers vol kleren die ik gisteren met een sneltreinvaart naar mijn auto heb gebracht uit te pakken, de fles prosecco direct in de koelkast te zetten en die later op de dag helemaal leeg te drinken. Ik was van plan om de eerste avond van mijn vrije leven lekker dronken naar bed te gaan. In plaats daarvan heb ik tot laat in de avond in mijn motelbed liggen luisteren naar de geluiden die van buiten tot de kamer doordrongen. Twee keer meende ik de stem van Claudia te horen en sloeg mijn ademhaling op hol. Ik heb de telefoon talloze keren opgepakt, op de display gekeken of er geen gemiste oproepen waren en de berichten gecontroleerd. Geen oproepen, geen berichten. Dat zou een geruststelling geweest moeten zijn, maar zo werkt het blijkbaar niet. Ik voel me nog even opgejaagd als toen ik vertrok en ik denk dat dit te maken heeft met het bericht dat Claudia vlak voor mijn vertrek nog even insprak. De zinnen galmen na in mijn oren.
‘Weglopen helpt niet, je zult je verantwoordelijkheid voor Jimmy’s dood echt een keer onder ogen moeten zien. Als je me verlaat, blijf ik niet zwijgen…’
Wat bedoelt ze in hemelsnaam met die verantwoordelijkheid voor de dood van ons broertje? Iedereen weet toch wat er met Jimmy is gebeurd?
Ik ken Claudia, ik weet hoe graag ze anderen opnaait en hoe gemakkelijk ze iemand de stuipen op het lijf jaagt met opmerkingen die ze even later op luchtige toon weer ontkracht. Ik weet dat het haar in situaties die ontstaan zijn door haar schuld altijd lukt zichzelf eruit te kletsen. Ze is sluw en berekenend en een rasopportunist. En in de manier waarop ik ben vertrokken lijk ik op haar.
‘Ik weet ook wat je van plan bent.’
Misschien is die zin wel de echte oorzaak van mijn besluit om niet rechtstreeks door te rijden naar Molenveld. Ik kan natuurlijk mezelf proberen wijs te maken dat dit grootspraak was van mijn zus, maar ik weet dat Claudia alles wat ik doe in de gaten houdt. Het is een sport om aan haar aandacht te ontsnappen en bijvoorbeeld kleren te gaan kopen. Niet dat dit betekent dat ik verlost ben van haar kopieergedrag, er komt altijd een moment dat ze in dezelfde outfit tevoorschijn komt. Ze wil absoluut identiek zijn aan mij en claimt al vanaf de dag dat ze kon praten het recht daarop. Toch kan ze één verschil tussen ons niet veranderen. Koos heeft ons vanaf het begin van elkaar kunnen onderscheiden. ‘Jij hebt een totaal andere oogopslag,’ heeft hij al talloze keren tegen me gezegd. Mensen die ons niet goed kennen zal dit niet snel opvallen, maar voor de intimi maken onze ogen het verschil.
Sinds een paar maanden is er nog een ander verschil. Onze kledingmaat. Claudia begint wat uit te dijen en past niet meer in onze gezamenlijke maat 38. Ik weet dat het vals is om daarom te gniffelen, maar ik kan het niet laten. Een week geleden bekeek ze me met half dichtgeknepen ogen en constateerde dat ik ook was aangekomen. Toen ben ik voor haar neus op de weegschaal gaan staan om haar ongelijk aan te tonen. Dat was kinderachtig van me. Toch geeft terugdenken aan haar verbeten gezicht me een goed gevoel.
Hoe kan Claudia geweten hebben wat ik van plan was? Is ze me gevolgd? Dat doet ze graag en ze is er goed in. Ik heb het heel vaak niet in de gaten of merk het pas als ze genoeg heeft van haar sluipspel en zich laat betrappen.
Ik wil vertrekken en het huis gaan bewonen dat ik voor een jaar heb gehuurd. Ik zag het op Funda en vanaf het moment dat ik de beschrijving las, wist ik dat dit het huis was dat ik zocht.
Ze kan niet weten wat ik van plan was. Het is de bekende grootspraak van haar, waarmee ze anderen in de gordijnen jaagt en die je gewoon naast je neer moet leggen. Ik stop met piekeren en me zorgen maken. Ik ga naar het huis dat op me staat te wachten. Naar Molenveld.
Ik ga naar huis.
Ook al is de ringtone minder goed hoorbaar doordat mijn mobiel in de zak van mijn jasje zit, ik schrik van het geluid. Mijn vingers kunnen het toestel niet vasthouden en het glipt uit mijn handen. Toch heb ik gezien welk nummer op de display staat. Ik wacht tot het gerinkel ophoudt en rij gewoon verder. Er is een nieuw geluid, dat me vertelt dat er een bericht is ingesproken. Bij het eerstvolgende tankstation parkeer ik mijn auto en luister het af.
‘Met Claudia. Wat bezielt jou toch? Ik kom deze week nog naar je toe. Alleen, want Koos en Hein hebben het helemaal gehad met jou. Als je erger wilt voorkomen, zorg dan dat je snel terug bent. Ik meen het, Amy. Hier ga je spijt van krijgen.’
Ik wis het bericht en geef gas.
5
Ik haat dit pokkendorp. Molenveld, de in de klei gezakte vesting waar het leven permanent stilstaat. Soms schaam ik me dat ik hier geboren ben. Het wordt niet voor niets al jaren door de jeugd Molengat genoemd.
Ik wil hier weg, maar de makelaar heeft me aangeraden mijn verkoopplannen nog even op te schorten. Bijna het halve dorp staat momenteel te koop, het gevolg van een uitstervende generatie van wie de nazaten huizen erven die ze niet willen bewonen. De erven willen er zo graag vanaf dat ze bereid zijn bodemprijzen te accepteren. Dat betekent volgens de makelaar een extreme daling van de waarde van mijn huis. Misschien moet ik eens uitkijken naar een andere makelaar.
Bij buurtsuper Jaarsma meent Branca, de eigenaresse, interessante nieuwtjes te hebben. De kaartclub is opgeheven wegens gebrek aan leden, er worden nog collectanten gezocht voor de kankerfondscollecte en het huis naast de kerk wordt tijdelijk verhuurd. De bewoners gaan voor een jaar naar Curaçao. ‘Ik denk niet dat iemand ze zal missen,’ zegt een vrouw die half in de vrieskist hangt. ‘Dat zijn van die mensen die nergens bij willen horen en te beroerd zijn om iets voor het dorp te doen. Weet iemand ook aan wie het huis is verhuurd?’ Ze komt kreunend overeind en ik zie dat het Ramona Keller is. Ze grijpt direct naar de handgrepen van haar rollator en slaakt een diepe zucht.
Iedereen kijkt opeens mijn kant op. ‘Hoe moet ik dat weten?’
Branca ziet eruit of ze drie nachten heeft doorgehaald. Lekker handig, als je iedere ochtend om acht uur present moet zijn in je eigen zaak. ‘Jij hebt toch contact met een makelaar?’ oppert ze.
Ik maak een afwerend gebaar. ‘Zakelijk contact. En hoe weet jij dat nou weer?’
Ramona staat me met open mond aan te gapen. ‘Heb je ook vissticks?’ galmt ze.
Ik wijs op Branca. ‘Je kunt het beter aan háár vragen.’ Het lijkt wel of Ramona scheel kijkt.
‘Links in de hoek, naast de kroketten,’ roept Branca. Ze wenkt me. ‘Ik hoorde dat iemand je een paar weken geleden bij een makelaar in Hoorn naar binnen zag gaan. Ik was gisteravond bij je aan de deur.’
‘Ik was gewoon thuis.’
‘Je deed niet open.’
‘Geen bel gehoord, misschien is ie weer kapot. Was er iets?’ Ik had gisteravond echt geen zin om naar een nieuwe klaagzang over haar lastige moeder te luisteren. Ze komt tegenwoordig op steeds vreemdere tijden langs en ze is altijd op de fiets. En ze heeft altijd zin in rode wijn.
‘De bloemen zijn in de reclame.’ Branca wijst in de richting van de vijf emmers met gemengde boeketten. ‘Speciaal voor de dodenherdenking.’
Ik koop gehoorzaam een bos.
‘Ik had de neiging om haar te wurgen,’ fluistert Branca.
‘Wat heb je gedaan?’ Vooruit, laat ik ook maar fluisteren.
‘Ik ben bij mijn ex gaan slapen.’
Ik kijk snel om me heen om te controleren of iemand dit heeft gehoord.
‘Volgens mij weet iedereen het al,’ zegt Branca. Ze wijst in de richting waar Ramona nu achter haar rollator rondscharrelt. ‘Zij liep haar kat te zoeken en ze heeft me dus gezien. Dan hoef je je niet af te vragen hoe het praatje in de wereld komt.’
Ik reken de boodschappen af. ‘Het zijn jouw eigen zaken, Branca, je hoeft aan niemand verantwoording af te leggen.’
‘Hij wil me terug. Mijn ex.’
‘Met of zonder geweld?’ Ik zie dat ze in elkaar duikt.
‘Hij heeft beloofd nooit meer te slaan.’
Ik wil hier weg.
Branca kijkt verschrikt. ‘O jee, zeg, zie je wie eraan komt?’
Ik kijk om.
‘Je mag wel door de achterdeur naar buiten gaan,’ biedt Branca aan.
Ik ga rechtop staan en trek mijn schouders naar beneden. ‘Waarom zou ik?’
‘Jij bent zo sterk, Cathelijne. Ik wou dat ik dat was.’
‘Jij bent sterk, jij kunt ertegen,’ was het antwoord dat mijn moeder altijd gaf als ik ergens over wilde klagen. ‘Jij hebt hersens, gebruik ze dus.’ Ze zei ook dat een goede opleiding de deuren van de wereld voor me zou openen. Dat hoorde ik haar graag zeggen. Ik zag in gedachten de deur van ons dorp wijd opengaan en me de ruimte geven om te ontsnappen. Ik wilde al weg uit mijn geboorteplaats toen ik net op school zat. Ik droomde van grote steden, het uitgaansleven, stoere mannen, interessante vrouwen. Van status, van niveau. Van alles wat Molenveld niet had. Nu ben ik bijna veertig en woon nog steeds in mijn geboortedorp, dat omgeven is door weilanden met talloze sloten. Er is ook een echt kanaal, waar kinderen ’s zomers zwemmen en ’s winters schaatsen.
Ooit was ik ervan overtuigd dat ik dit dorp zou verlaten, om er nooit meer terug te keren. Nu wandel ik hier nog altijd rond, behandel iedere werkdag mijn cliënten en fungeer al jaren als de praatpaal van het dorp. Ik ben een vleesgeworden status-quo. Een sterke meid met hersens, die naar de universiteit had gekund maar pedicure werd. Die voor niemand opzijgaat en zich nooit laat kennen. Daarom loop ik dus met opgeheven hoofd de deur van de buurtsuper uit en passeer zonder een spier te vertrekken de vrouw die mijn man heeft ingepikt en nu met een minimannetje langs me loopt. Hij kraait. Ik hoor Ramona Keller roepen dat het een prachtig kereltje is en het jong sprekend op zijn vader lijkt.
Als ik ooit nog eens ga moorden, begin ik met Ramona Keller. De dombo, die zonder enige noodzaak achter een rollator paradeert en haar hand uitsteekt als ze een straat in loopt. De tweede die ik pak is zij, de moeder van de tweede leg van mijn man. Ze is vet geworden na de zwangerschap. Net voordat de deur achter me dichtklapt hoor ik Ramona vragen of Jurre soms op reis is, omdat ze hem al een tijdje niet heeft gezien. Het antwoord van Dikkertje Dap kan ik niet verstaan.
De vrouw die in het huis naast de kerk woont, staat de ramen te zemen. Ze knikt vriendelijk in mijn richting, maar maakt geen contact. Ik weet dat ze bij de marine werkt, net als haar man. Ze worden waarschijnlijk een jaar uitgezonden. Het is ook mogelijk dat ze gewoon een jaar op reis gaan. Wat doet het ertoe? Het zijn mijn zaken niet. Het gaat niemand die in dit dorp woont iets aan en toch zal vrijwel iedereen er iets van vinden.
Ze hebben de tuin van hun huis mooi aangelegd en goed onderhouden. Ik zou er iets aardigs over kunnen zeggen als ik langsloop, of haar een goede tijd toewensen, maar ik laat me weerhouden door de afwerende rug van de vrouw.
Er zit een onbehaaglijke kriebel in mijn keel. Ik ken die kriebel, die dient zich altijd aan als ik me niet happy voel. Het komt waarschijnlijk door de confrontatie met die dikke domme gans. Ze heet Anneloes en ze draagt de trouwring die Jurre haar gegeven heeft. Mijn Jurre, mijn vent, mijn grote liefde. De grootste zak die hier ooit heeft rondgelopen. Mijn verleden. Laat ik dat mezelf toch beter inprenten: Jurre is verleden tijd.
Ik sta plotseling stil. De vrouw van het huis naast de kerk klapt de trap die ze gebruikt heeft in elkaar. Ik voel dat ze naar me kijkt.
De gedachte is nooit eerder in me opgekomen en het is een foute gedachte, die ik geen ruimte mag geven.
De klok van de kerk slaat negen keer. Om half tien komt mijn eerste cliënt. Ik moet naar huis en mezelf dwingen aan zaken te denken die te maken hebben met leven, in plaats van met dood. Ik moet ervoor zorgen dat het beeld van Jurre in een doodskist van mijn netvlies verdwijnt. En ik kan me het beste niet afvragen wat Ramona Keller precies bedoelde toen ze vroeg of Jurre soms op reis was.
De klap bezorgt me bijna een hartstilstand. Ik lig verstijfd van schrik in bed, mijn spieren zijn gespannen, ik weet niet hoe ik mijn ademhaling weer in beweging kan krijgen. Ik vraag me af of het raam van mijn slaapkamer nog in de sponningen zit.
Buiten klettert de regen op de straat. Een oogverblindende lichtflits wordt direct gevolgd door de volgende klap. Het is bijna een explosie.
Verpletterende donder.
Ik denk aan Annemieke Ligthart, de beste vriendin van mijn moeder, die jaren geleden het overmoedige besluit nam om de hond nog even uit te laten toen het onweer dat voorspeld was, al boven het dorp hing. Ze werd getroffen door de bliksem en was op slag dood. De hond bleef naast haar zitten tot er hulp kwam. Later lag ze in een gesloten kist in de kerk en stond mijn moeder daar eindeloos lang te huilen. Ik hoorde een man zeggen dat het Annemiekes eigen schuld was en ving daarna geluiden op die doordrenkt waren van woede. Er ontstond een verschrikkelijke rel, de man van Annemieke schopte de man die de opmerking had gemaakt de kerk uit. Mijn moeders gehuil ging over in hartstochtelijk gesnik, waardoor ze in ademnood kwam. Mijn vader nam haar mee naar buiten en trommelde met zijn handen op haar rug. De hond van Annemieke, die aanvankelijk kwispelend tussen de bezoekers liep, begon te grommen en te blaffen.
Ik zie het allemaal weer voor me, als ik nog steeds verstijfd in mijn bed lig. De lichtflitsen zijn nu minder sterk, de donder verandert langzaam in gerommel. De regen plenst nog steeds op het asfalt buiten.
Ik verlang naar Jurre.
Misschien is er vandaag een bericht van William. Zodra ik beneden ben, zet ik de computer aan en wacht tot hij is opgestart. Het gaat steeds trager, dat is me al eerder opgevallen. Ik weet niet hoe dat komt. Toen Jurre hier nog woonde, hoefde ik daar maar een opmerking over te maken en hij greep al in. Toen hij vertrokken was, begon ik noodgedwongen zelf iets van computers te begrijpen. Iets, niet veel. Ik heb geen idee wat ik aan die traagheid moet doen. Misschien moet ik eens aan mijn vader vragen of hij me kan helpen.
Er is een bericht van William. Zit hij nog steeds in Parijs? Dat was de eerste stad die hij bereikte nadat hij op een ochtend gewoon langs de weg ging staan met zijn duim omhoog. Hij werd opgepikt door een vrachtwagenchauffeur en drie dagen later kreeg ik het eerste bericht. Dat is nu twee weken geleden. Hij heeft ook één keer gebeld. Heel kort, alleen om te zeggen dat alles goed ging.
Hij zit in Catalonië, het noordoostelijke deel van Spanje. Hij heeft een lift gekregen van twee Nederlandse jongens die drie maanden gaan werken op een camping aan de kust. Er zou een derde vriend meegaan, maar die brak twee weken voor vertrek zijn been. William is ingegaan op hun aanbod om de plaats van die vriend in te nemen. Zo kan hij drie maanden geld verdienen en daarna verder reizen. Hij meldt dat hij al een aardig mondje Spaans begint te spreken.
Goedemorgen – Buenos días
Hoe gaat het? – Cómo está usted?
Alstublieft, dankjewel – Por favor, gracias.
Ik zie zijn geamuseerde gezicht voor me, terwijl hij dit typte. En ik weet dat hij binnen een maand écht een aardig mondje Spaans zal spreken. Ik hoef me over William geen zorgen te maken, hij is slim en denkt na. Desondanks heb ik hem voordat hij vertrok laten zweren dat hij van niemand iets te drinken zou aannemen, tenzij het glas voor zijn neus werd ingeschonken, en op geen enkel aanbod om snel geld te verdienen zou ingaan. Ik hoopte dat zijn reis niet meer dan een maand of twee zou duren, maar die hoop zal ik nu al moeten bijstellen. Het maakt ook niet uit. Hij heeft zijn vwo-diploma op zak en misschien wordt hij dit jaar wél ingeloot voor de studie geneeskunde. Een andere studierichting is onbespreekbaar voor hem.
Ik stuur een antwoord en hou het kort. Hij moet niet het gevoel krijgen dat zijn moeder last heeft van zijn vertrek. Het is een gevoelige jongen, dat zal hij zich aantrekken. Ik meld dat ik trots op hem ben en wens hem veel plezier met zijn baan. Hoe zeg je iemand gedag in het Spaans? In de boekenkast staat een Nederlands-Spaans woordenboek. Dat heeft Jurre nog gebruikt toen hij op de middelbare school zat.
Dag = Adiós
Adiós, mama.
Ik heb opeens het gevoel dat ik stik in dit huis.
De regen heeft het stof dat zich de afgelopen weken op straat had verzameld verdreven. De hoofdstraat van het dorp glinstert in de zon die inmiddels tevoorschijn is gekomen. De lucht voelt verfrissend aan. De grasvelden waar ik langs loop zijn groener dan gisteren. Alles ziet er opeens schoner uit. De strakblauwe lucht heeft een geruststellend effect op me.
Waar heb ik die geruststelling voor nodig?
Ik hoef geen boodschappen te doen en loop de buurtsuper voorbij. In de verte zie ik een wandelaar. Dat is de buurman van mijn ouders. Ik moet vandaag naar mijn moeder toe, ook al weet ik dat ze er geen idee van heeft hoeveel dagen ze me niet heeft gezien. Ook al is het niet zeker dat ze weet wie ik ben. Wat maakt het uit? Ik ga voor mijn eigen gemoedsrust. Ik wil mezelf later niet hoeven verwijten dat ik haar in de steek heb gelaten.
Soms zie ik een glimp van wie ze was. Dan staan haar ogen helder en is ze geestig. Vroeger was ze een vrolijke vrouw met een aanstekelijke lach. De meeste verhalen die ze vertelde eindigden met: ‘En gelachen dat we hebben!’ Haar humor en levenslust zijn verdwenen, haar ooit glinsterende ogen staan definitief dof, haar smakelijke lach is veranderd in hooguit een krampachtige grimas. Op een dag in augustus, twintig jaar geleden, is mijn stralende moeder veranderd in een geestelijk wrak. Maar dat weet ze niet meer, omdat haar brein in bezit genomen is door dementie. Lucky mother.
Zonder het van plan te zijn, volg ik opeens de route van de buurman. Hij is nu een stip in de verte en waarschijnlijk kom ik hem aan de andere kant van de weg tegen, als hij het dorp weer nadert.
Wat doe ik hier? Dit was de vaste wandelroute van Jurre en mij.
Waarom denk ik steeds weer aan Jurre?
Een van mijn oudste cliënten vertelde me een paar weken geleden dat ze nog regelmatig droomt dat haar man weer naast haar in bed ligt, terwijl hij al zevenentwintig jaar dood is. En dat ze iedere keer als ze daarna wakker wordt, moet huilen. Ik heb nadat Jurre vertrok nooit gedroomd dat hij weer naast me lag. Ik heb alleen gedroomd van steekwapens en pistolen, van gruwelijk geweld dat veroorzaakt werd door mij. Ik heb hem in zijn kist zien liggen, zijn graf zien delven, zijn uitvaart heeft zich van minuut tot minuut voor mijn ogen afgespeeld. Ik weet zeker dat ik nooit zal dromen dat hij weer naast me ligt, omdat ik dit niet hoef te dromen. Omdat liefde en haat sinds zijn keuze voor een nijlpaard zonder hersens onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Omdat hij gewoon nog regelmatig naast me ligt.
Ik ben toch maar omgekeerd en nader nu de buurtsuper. Er staat een reclamebord buiten en ik lees dat de vrije-uitloopkippenbouten vandaag in de aanbieding zijn. Jurre en William zijn allebei dol op kip, maar die eten vanavond niet mee. Toch ga ik er drie kopen, braden en ze allemaal naar binnen werken. Dat lukt, dat moet lukken. Het zal me een gevoel van verbondenheid opleveren. Van bij mensen horen van wie ik hou, van gezelligheid, van veiligheid. Vooral van veiligheid.
Branca wenkt me zodra ze me ziet binnenkomen. ‘Heb je het al gehoord? Jurre schijnt weer te willen scheiden. Dat vrouwtje van hem is in alle staten. Hij woont volgens mij al niet meer bij haar.’
Ergens in de winkel zijn gezichten die ik niet direct herken. Strakke gezichten, met starende ogen. Ze zijn op mij gericht.
Kan iemand me verlossen van die wurgschroef om mijn keel?
Mijn moeder wendt haar hoofd af als ik haar probeer te zoenen.
Haar gezicht staat strak, haar lippen vormen een rechte streep.
Ik raak met mijn vingertoppen haar wang aan. ‘Kijk eens,’ fleem ik, ‘raad eens wie ik ben? Goed kijken, je weet het wel.’
‘Ze was gisteravond ook al boos,’ vertelt de verzorgster die aan de grote tafel een bloemstukje zit te maken. ‘We hadden haar meegenomen naar de gezellige avond, beneden in de grote zaal. Er zong een gospelkoor.’
‘Ze haat gospelliederen,’ zeg ik.
De verzorgster knikt. ‘Dat heeft ze luid en duidelijk uitgesproken,’ grinnikt ze. ‘Het veroorzaakte nogal wat sensatie. Vloekte ze vroeger ook zo vaak?’
Ik doe liever of ik dit niet gehoord heb en knuffel mijn moeder. ‘Zullen we lekker een eindje gaan rijden?’ stel ik voor. ‘Dan laat ik je een cd horen van Willeke Alberti, daar hou je toch zo van?’
‘Meestal vergeten demente mensen waar ze vroeger wel of niet van hielden, maar die afkeer van gospelliederen is bij je moeder blijkbaar toch ergens blijven hangen,’ meent de verzorgster nog te moeten toelichten.
Mijn moeder laat een boer. Ik schiet in de lach.
‘Wat valt er te lachen?’ wil ze weten.
‘Ik lach omdat je zo’n harde boer laat.’
‘Ik laat geen harde boer, waarom zeg je zoiets?’
Dit schiet niet op. Ik zal iets anders moeten verzinnen. ‘Mam, waar kan ik je een plezier mee doen?’
Ze staart naar me en ik zie de verwarring in haar ogen. Dit doe ik niet goed. Ze weet zich geen raad met dergelijke vragen, wanneer dringt dat eindelijk eens tot me door?
Mijn adem stokt, ik heb het opeens koud.
‘Gaat het?’ vraagt de verzorgster.
‘Soms mis ik vroeger zo erg,’ leg ik uit.
‘Ik begrijp het. Ik denk dat je moeder het fijn zou vinden om een eindje te gaan rijden. Ze is graag buiten.’
‘Dan doen we dat,’ beslis ik. ‘Ik neem je mee en we maken een rit langs de kust. We lunchen ergens onderweg en we gaan ook ergens ijs eten.’
De verzorgster helpt mijn moeder overeind.
‘Moeten we weg?’ vraagt mijn moeder.
‘Uw dochter neemt u mee, jullie gaan een rit maken langs de kust,’ zegt de verzorgster.
‘Mijn dochter?’
Ik bied haar mijn arm aan. Deze middag komt wel weer om en vanavond zie ik Jurre.
Zou mijn moeder nog weten wie Jurre is?
Hij was twee maanden weg en het was me gelukt hem geen enkele keer tegen te komen. Overal waar ik kwam werd gefluisterd, overal waren verholen blikken op me gericht, overal werd zijn naam nadrukkelijk niet uitgesproken. In mijn huis had ik Jurres bestaan volkomen gewist. Ik begon ervan overtuigd te raken dat ik hem niet miste.
Het gebeurde op een zaterdag. Ik zou voor de eerste keer sinds Jurre was weggegaan een heel weekend alleen thuis zijn. Het vooruitzicht was aantrekkelijk en tegelijk beangstigend. Ik bereidde me voor op een confrontatie met mezelf. Ik was bang voor mijn eigen verdriet. Daarom rende ik al vroeg in de ochtend het huis uit en reed ik doelloos een kant op, een beter gevoel tegemoet, de shit achterlatend. Op het terras aan de kust dat ik tegen lunchtijd bereikte zat Jurre.
Hij zag me voordat ik kon omdraaien en wegrennen. Hij stak zijn hand op en maakte een uitnodigend gebaar naar de lege stoel naast hem. Ik hoorde mijn eigen snuivende ademhaling en voelde de lucht door mijn neusgaten stromen. Ik bewoog me niet, kon alleen maar naar hem kijken en wensen dat hij ter plekke zou sterven. En ik snikte om die verschrikkelijke gedachte.
Hij stond op en kwam op me af. ‘Kom bij me zitten, alsjeblieft,’ zei hij. Hij probeerde me aan te raken, maar ik trok me terug.
‘Ik ben alleen,’ legde hij uit. ‘Ik wil graag met je praten.’
‘Waarover?’ Ik vroeg me af of hij het woord had verstaan.
‘Over ons.’
‘Ons bestaat niet meer.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat kan niet, Cat. Daar blijft altijd iets van over.’
‘Voor jou, misschien. Niet voor mij.’ Ik wist zeker dat mijn waarheid klopte. Toch ging ik naast hem zitten.
Zodra we in de auto zitten, begin ik te praten over William. Mijn moeder luistert met een brede glimlach naar mijn verhaal en knikt goedkeurend als ik vertel dat hij een paar maanden in Catalonië gaat werken. Ik kan me niet voorstellen dat ze begrijpt waar ik het over heb, maar daar ga ik me niet druk om maken. ‘Het is goed voor zijn ontwikkeling,’ leg ik uit. ‘Maar het is wel erg stil in huis.’
De vraag komt uit het niets en overvalt me volledig. ‘Wie haalt Arend uit school?’
Er valt een diepe stilte tussen ons en ik probeer een aannemelijk antwoord te verzinnen. Maar wat is in dit geval aannemelijk? Een smoes? Een poging om haar in contact te brengen met de realiteit? Wat zou er gebeuren als ik nu zei dat Arend niet uit school gehaald hoeft te worden, omdat hij al jaren niet meer op school zit? Dat hij nooit meer naar welke school dan ook zal gaan, omdat hij dood is? Zou er ergens in haar geest een herinnering oplichten als ik haar vertelde dat Arend op zijn veertiende in de auto van de oudste broer van zijn vriend zat, die net zijn rijbewijs had gehaald en veel te hard reed, waardoor hij frontaal op een tegenligger klapte?
Mijn moeder stoot me aan. Ik grijp haar hand vast. ‘Maak je maar geen zorgen over Arend, mam. Er wordt voor hem gezorgd.’
‘Echt waar?’